Een laatste restpopulatie van de geelgors is te vinden in Galmaarden

C21

Een laatste restpopulatie van de geelgors is te vinden in Galmaarden

A_bos_te_weining
Illustratiebeeld foto Marc Colpaert
 
Tijdens het bespreken van de bermbeheerplan in Galmaarden werd een pijnlijke vaststelling gedaan, blijkbaar zijn er nog maar heel weinig geelgorsen in Vlaanderen, enkele koppels zitten nog in delen van Galmaarden, en in bepaalde gebieden in Grimminge en Onkerzele. In Galmaarden ligt het hart van de laatst resterende restpopulatie geelgorzen in Vlaanderen ten westen van de as Brussel-Antwerpen.
 
Buiten deze populatie is de soort nagenoeg verdwenen als broedvogel in Oost- en West-Vlaanderen. Deze populatie is voornamelijk gelegen in het gebied tussen de Congoberg en het Raspaillebos. Omdat ook deze relictpopulatie aan het afnemen is en definitief dreigt te verdwijnen, is het van cruciaal belang dat maatregelen op verschillende niveaus getroffen worden. Daarom wordt er in het Galmaardse bermbeheerplan aandacht besteedt aan de noden van de geelgors, en hoe een adequaat bermbeheer kan helpen om deze resterende populatie levensvatbaar te houden.
 
Om te weten hoe we de geelgors kunnen helpen, moeten we eerst begrijpen wat de noden zijn van de vogelsoort. Daarom worden de noden hieronder besproken, of hoe aantasting van waardevol leefgebied bij de maaiwerken vermeden kan worden.
 
Wintervoedsel
 
Waar insecten in de zomer deel uitmaken van het dieet van de geelgors, schakelt deze in de winter volledig over naar een dieet van zetmeelhoudende zaden. Dit gaat dan voornamelijk om graansoorten en maïsstoppels, met een voorkeur voor graan als gerst en tarwe. Vroeger kon de geelgors in onze contreien makkelijk overleven door zich te goed te doen aan resten van de landbouw; graanstoppels die bleven staan en graankorrels die gemorst werden bij het oogsten zorgden ervoor dat de geelgors de koude winters konden overbruggen. Ook braakliggende, ruigere percelen en onbewerkte akkerranden waarin onder andere granen veelvuldig voorkwamen, boden dekking en cruciaal wintervoedsel voor geelgors, maar ook voor andere vogelsoorten zoals onder anderen de ringmus en de grauwe gors, beiden helaas verdwenen uit het Galmaardse landschap. Tegenwoordig is de landbouw echter zo efficiënt dat er bijna geen graanstoppels meer overblijven en er geen graan gemorst wordt bij het oogsten. Met de druk op de open ruimte zijn de ruige braakliggende percelen en akkerranden eveneens uit het landschap verdwenen. Het verdwijnen van wintervoedsel wordt gezien als de belangrijkste reden van de afname van de geelgors in Vlaanderen.
 
Implementatie in het bermbeheer
 
In kader van botanisch beheer worden bermen van intensief bewerkte akkers veeleer buiten beschouwing gelaten. Door de uitloging van meststoffen in de berm is het bekomen van een schrale bloemrijke kruidenstrook onrealistisch, zo lang de bemesting van het land ongewijzigd blijft. Grassoorten die echter wel goed gedijen in voedselrijke bermen, zijn onder andere bepaalde graansoorten als tarwe. Deze graansoorten zijn cruciaal als wintervoedsel voor de geelgors, en dergelijke voedselrijke bermen kunnen dus een cruciale rol spelen in de overlevingsgraad van geelgorzen. Naast granen komen ook andere bermkruiden in aanmerking voor de geelgors, zoals grassen, knoopkruid, duizendknoop, knoopkruid, klaver, muur, zuring, ganzenvoet, melkdistel, weegbree. In eerste instantie is het nodig dat deze bermen er effectief liggen. Wettelijk gezien moet er een onbewerkte strook zijn van minstens 1 meter tussen het akkerland en de openbare weg. Tijdens de inventarisatie van de bermen in kader van de opmaak van het bermbeheerplan, werd opgemerkt dat deze wettelijk voorziene meter bij veel akkers niet geïmplementeerd wordt. Indien al deze akkers wél de afstandsregel van 1 meter zouden respecteren, zouden er meteen meerdere hectaren gerecupereerd kunnen worden die kunnen dienst doen als foerageergebied van in het bijzonder geelgors, maar ook kneu, patrijs en andere. Ook zouden deze bermen interessant zijn voor onder andere veldmuizen, welke dan weer prooi vormen voor roofvogels zoals blauwe kiekendief (jaarlijkse, sporadische wintergast in Galmaarden), torenvalk, buizerd maar ook uilen zoals ransuil, steenuil en velduil.
 
Het belangrijkste knelpunt voor de overleving van de geelgors, is het overkomen van de zogenaamde “hungry gap”, tussen december en mei. Om in deze periode nog rijp graan in de wegberm te hebben, zou er na april niet meer gemaaid mogen worden, zodoende de aren voldoende kunnen rijpen. Deze methode is niet aangewezen in kader van het algemene bermbeheer, omdat er dan te vroeg in het voorjaar zou moeten gemaaid worden, en er vervolgens niet meer zou mogen gemaaid worden. In de context van verkeersveiligheid en biodiversiteit is het dan toch meer aangewezen om een verruiging te hebben, of een verschraalde, kruidenrijke berm. Voor wintervoedsel kan de wegberm dus in eerste instantie weinig betekenen voor de geelgors Hiervoor hebben andere initiatieven meer potentieel, zonder in te boeten op andere natuurwaarden.
De teeltvrije één-meterstrook inzaaien met graan en deze laten staan, zou hiervoor een geschikte methode zijn op plekken waar deze niet gerespecteerd wordt. 
 
 

 

Delen op FacebookDelen op TwitterDelen op GoogleDelen op DeliciousDelen op DiggDelen op StumbleuponEmail ditMeer...
 
05 mrt 2024
Marc Colpaert
Marc Colpaert
 
 
 
Terug
 

Meer Nieuws

Commerciële partners, advertenties en vacatures

archief