PAJOTTENLAND - Er dienen dringend andere wegen bewandeld met het Belgisch trekpaard
De toekomst van het Brabants trekpaard kan enkel zinvol gewaarborgd worden mits het fors optrekken van de premies voor de veulens en een vruchtbare samenwerking met gelijkaardige stamboeken in het buitenland en dit om te grote inteelt tegen te gaan. Dat is de uitgesproken mening die kenner bij uitstek Marcel Vossen (Gooik) meegaf als commentaar in een reactie op de keuringen en de wedstrijden die de vzw Vlaams-Brabantse Kwekers organiseerde op de feestweide van de jaarmarkt in Herne.
De officiële benaming is wel nog altijd Belgisch trekpaard. Maar omdat de meeste fokkerijen nu nog te vinden zijn in Vlaams-Brabant zijn Brabants trekpaard of Brabander ook populair gebleven. Het Pajottenland met vooral Vollezele was en blijft een gereputeerde bakermat van dat toenmalig - zelfs overzees - fel begeerd trekpaardtype dat nog altijd hoog aanzien draagt. Een van de attracties op de jaarmarkt was de voorstelling van Dina van de Zandgroeve van Vlaams-Brabant, het 1000ste veulen dat in aanmerking kwam voor de provinciale premie.
De provincie als streekmotor
Vooral onder de impuls van Marcel Vossen is het sinds 2011 dat de provincie - en meer bepaald Toerisme Vlaams-Brabant - als streekmotor voor het Brabants trekpaard premies uitlooft aan de Vlaams-Brabantse fokkers bij de geboorte van een veulen. Om niet alleen de fokkerij maar ook om de pasgeborenen van een toekomst en de trekpaardpopulatie in de provincie te verzekeren wordt de premie thans wel opgedeeld in een geboortepremie en een bekwaamheidspremie die verspreid worden over de eerste levensjaren van het veulen.
Die regeling beoogt het veulen een passende opgroei en een lang verblijf in de provincie te laten genieten om zo verder bij te dragen tot de - in 2018 - uitgesproken erkennen van het Belgisch trekpaard als immaterieel cultureel erfgoed. Ook de Vlaamse overheid laat zich niet onbetuigd in het tot stand houden van de ‘Brabander’. Ook zij geeft inmiddels een geboortepremie voor alle veulens die ingeschreven worden in het stamboek van de vzw Vlaamse Fokkers van het Belgisch Trekpaard (VFBT)
De jaren 1970 vormden een dieptepunt voor het Belgisch trekpaard. Het type had zijn economische waarde en zijn oorspronkelijke functie verloren en was bijna volledig verdwenen. Wel kon het nog van dienst zijn voor de vleesindustrie. Geen enkele fokker hield en houdt trekpaarden met als doel de vleesproductie wordt wel eens gezegd maar in de realiteit is het inmiddels toch wel anders gebleken.
In de jaren tachtig-negentig veranderde de tendens en werd begonnen met het fokken voor vrijetijdsbesteding. Door nieuwe publieksgerichte initiatieven werden trekpaarden gehouden als hobby- of recreatiedier met een hoge symboolwaarde voor echte liefhebbers van het type.
Trekpaard als erfgoed
Marcel Vossen is een rasechte Pajot die sinds mensenheugenis zowel professioneel als privé steeds nauw verbonden is geweest met natuur en dier. Vanuit zijn vroegere functie van directeur bij het agentschap Natuur en Bos wordt hij aangezien als de architect van de Groene Gordel waarbij de rozentuin in Coloma (Sint-Pieters-Leeuw), de museumtuin van het kasteel van Gaasbeek , het kasteel Ter Rijst (Heikruis) en het park Groenenberg slechts een paar schakels van zijn.
In zijn strijdlust voor het behoud van erfgoed en natuur behoort ook het Brabants trekpaard tot zijn ‘favorieten’. Goed tien jaar geleden kon Marcel zowel de provinciale als de Vlaamse overheid ervan overtuigen de fokkers van de Brabander een financiële ruggensteun in de vorm van een veulenpremie toe te kennen. De fokkerij stevende toen echt af op een teloorgang. Zowel bij Vlaanderen als bij de provincie Vlaams-Brabant vond hij het toen nodig aan de alarmbel te trekken om geld en energie te stoppen in de instandhouding van de traditie en de identiteit van het trekpaard. Zijn die aanmoedigingsmaatregelen inmiddels wel afdoend gebleken en zo niet wat dient er anders aangepakt te worden?
Niet alleen een premie
Marcel Vossen: “De fokkerij van trekpaarden is het zeker waard om vanuit de overheid in te investeren. Dat investeren dient benaderd te worden niet alleen vanuit het financieel aspect maar ook en vooral vanuit de duurzaamheid van de bloedlijnen en het genetisch beheer van de populatie. Het provinciaal premiestelstel gaf alleszins wel al een flinke duw in de rug en heeft intussen enigszins zijn doel niet gemist. Van alle provincies is Vlaams-Brabant momenteel de enige waar het trekpaardenbestand aanwint. Daar waar 10 jaar geleden nog sprake was van de geboorte van amper 60 veulens per jaar zit men thans aan meer dan 100. In de provincie Vlaams-Brabant wordt die veulenpremie wordt nu opgesplitst in twee delen waarbij er een eerste uitbetaling is bij de geboorte. Wanneer het paard op latere leeftijd slaagt voor een bekwaamheidsproef, kan het overige gedeelte aangevraagd worden. Het doel van die aanpassing is dat het opleiden en het inzetten van trekpaarden nog meer gestimuleerd dienen te worden. De paar honderd euro aan premie is een stimulans die slechts deels de dekkosten dekt zonder evenwel alle andere kosten in aanmerking te nemen.
Inteelt bestrijden
Maar een premiestelstel lost niet alles op. Op het terrein is er eerder een beperkt hengstenbestand dat ongeveer 50% van de merries dekt. Die vaststelling doet de inteeltbel rinkelen. Bij de DNA-analyse van de veulens die de jongste jaren geboren zijn ontdekt men algauw een sterke verwantschap. De meest gebruikte hengsten hebben een inteeltcoëfficient boven de 5 gemeten over 6 generaties. Op vrij korte termijn zal deze inteelt aanleiding geven tot genetische afwijkingen en ziektes waardoor een gezonde instandhouding van het ras in het gedrang komt.
Er ligt dus een belangrijke taak in het verschiet om die inteelttoename drastisch terug te dringen. De oplossing is te vinden in het ‘opentrekken ‘ en het ‘samenstellen’ van een meer uitgebreid studbook met een duidelijke visie op het gewenst type om de genetische diversiteit veilig te stellen. Daarbij dient wel over de grenzen gekeken te worden om te komen tot een Europees stamboek van koudbloedigen met een vergelijkbaar DNA. Hier kijk ik dan vooral in de richting van zowel het Belgisch als het Nederlands trekpaard, het Noord-Franse Trait du Nord en de Duitse stamboeken van koudbloedigen. Het Ardenner trekpaard komt hiervoor niet in aanmerking wegens te klein. In de schoot van een dergelijk Europees stamboek zou dan noodgedwongen dienen gestreefd te worden naar meer dan 1000 ingeschreven veulens per jaar met de nodige variatie in de bloedlijnen. Deze visie verdient niet alleen nationale ondersteuning maar ook Europese”.