TERNAT/DILBEEK in de vorige eeuw – Krijgsgevangenen op het einde van de Eerste Wereldoorlog
Op het einde van de eerste wereldoorlog hielden de Duitsers Engelse krijgsgevangenen, die eerder in Schepdaal waren opgesloten, gevangen in de school van Wambeek. Dirk Lindemans vond een brief van de secretaris van het Nederlandse diplomatieke gezantschap daarover in Britse archieven. De gezant werd vergezeld door Dilbekenaar Adelin Moeremans, sergeant in het Belgische leger en als tolk verbonden aan het Engelse leger, die wat later overleed aan Spaanse griep, net als private Brown, die in Overdorp verzorgd werd door weduwe De Meuter, op het Wambeekse kerkhof begraven ligt en in het overlijdensregister als krijgsgevangene betiteld wordt maar die volgens de Britse oorlogscommissie eigenlijk niet bestaat.
Een Wambeeks oudstrijder getuigt
In "De drie gemeenten, p. 139. " vertelt een oudstrijder in 1999 aan auteur Herman Herpelinck „In oktober 1918 voerden de Duitsers, militaire oefeningen uit op de weiden achter de kerk (van Wambeek). Op bet nabije veld waren Jans Jozef, Wauters Eduard en zijn broer Petrus de bieten aan het rooien. De geallieerden die van de oefeningen lucht gekregen hadden, voerden onmiddellijk een bombardement uit. Wauters Eduard (oorlogsinvalide) werd door de wegspringende scherven van de projectielen in de heup getroffen.
Op 11 november, een maand later, was het wapenstilstand. De Duitsers, die in de gemeenteschool Engelse krijgsgevangenen opgesloten hielden namen de vlucht, maar onze Engelse bondgenoten dansten van vreugde."
Een brief van het Nederlands gezantschap
krijgsgevangenen afkomstig van Schepdaal
Op de website www.nationalarchives.gov.uk . vond Dirk Lindemans een brief van 11 november 1918 die de heer Huyssen van Kattendijke, secretaris van het Nederlandse diplomatieke gezantschap te Brussel, dat de Britse belangen behartigde, gezonden heeft naar de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Daarin beschrijft hij zijn bevindingen bij een inspectiebezoek aan het krijgsgevangenenkamp te “Wambeek near Ninove’”, op diezelfde 11 november 1918.
Deze vier pagina’s tellende brief vermeldt dat de gezantsecretaris kort voordien was geïnformeerd over de aankomst van deze krijgsgevangenen in Wambeek, en dat zij afkomstig waren van Schepdaal. Het waren er “about 1542”. Bij zijn bezoek kreeg hij bijstand van de uit Dilbeek afkomstige Adelin Moeremans, sergeant in het Belgische leger en als tolk verbonden aan het Engelse leger. Hij kende Engels, Vlaams, Duits, Frans. Hij overleed wat later aan Spaanse griep.
Het “Comité National de Secours et d’Alimentation” zou ondergoed hebben bezorgd voor deze krijgsgevangenen. Maar zij hadden veel meer nodig: kleding en betere voeding, zo schrijft Van Kattendijke aan zijn minister. Alle krijgsgevangenen zouden daarover hebben geklaagd. De daar aanwezige Duitse Feldwebel Lieutnant of tweede in bevel zou hebben verteld dat deze groep krijgsgevangenen frequent van de ene plaats naar de andere is gebracht. Hij zou ook ontkend hebben dat de voeding ontoereikend was. Verder bracht de secretaris een bezoek aan een school, waar de zieke krijgsgevangenen werden opgenomen. Dit moet de school, ingericht door de zusters van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid, aan de Stenebrugstraat geweest zijn. De zieke krijgsgevangenen lagen er deels op stro en deels op canvas lakens op een stenen vloer. Zij konden niet naar Brusselse hospitalen worden overgebracht, want daar was geen plaats meer, zo werd hem gezegd. De overste van het klooster, Antoinette Stevens, kreeg van de Britse regering een onderscheiding voor het helpen van krijgsgevangenen (Bronze Medal for P.O.W. helpers ).
Uit een gesprek met de krijgsgevangenen is gebleken dat zij ongeveer zeven maanden eerder krijgsgevangen waren gemaakt en sindsdien geen nieuws of pakjes meer hadden ontvangen. Zij moesten dagelijks gaan werken op een niet nader beschreven plaats, ongeveer twee uur stappen ’s morgens en twee uur ’s avonds voor de terugweg, zonder deftige kledij of schoeisel. De secretaris heeft ook een schuur, “a barn” bezocht waar mensen op de grond lagen. De plaats van die schuur wordt niet gepreciseerd.
Tijdens zijn bezoek kwamen vier meisjes kleding en tabak verdelen onder de krijgsgevangenen. Hij schreef ook aan zijn minister dat het Nationaal Voedingscomité op zijn verzoek dagelijks behoorlijke voeding ging bezorgen: aardappelen, brood, speken ham. De maaltijden werden bereid door de “Sisters of Mercy” van het klooster in de Stenebrugstraat.
In de South West Weekly Post van 30 november 1918, vond Dirk Lindemans het verhaal van lance-corporal P.L. Smith. Die maakte deel uit van he elfde Corps Cyclist Battalion. Hij werd – zoals zo velen – krijgsgevangen gemaakt tijdens het lenteoffensief van het Duitse leger in maart-april 1918. Volgens het krantenbericht zou hij bij zijn terugkeer naar Swansea in Wales verteld hebben: “We were at Wambeek, which is about 10,5 kilometer from Brussels, and we had to walk about 10 kilometers each way to where we worked at tree felling”.
In een brief aan de secretaris van het Cambs. and Isle of Ely Prisoners of War Help Committee, gepubliceerd in de krant Cambridge Express vertelt Arthur R. Kidd van het 11th Suffolks Reg. Ipswich. dat hij en alle andere soldaten bij hun gevangenneming een kampnaam meegedeeld gekregen hebben (vooral om het mogelijk te maken post toegezonden te krijgen op dat adres), maar dat zij daar nooit zijn geraakt, en altijd in België zijn gebleven. Daarom hebben zij ook nooit brieven of pakjes ontvangen. Na een verblijf in erbarmelijke omstandigheden in Rijsel zijn ze te voet meer landinwaarts getrokken, om te belanden in “a village called Wambeek (50 kilometers from Brussels)”. Private Kidd getuigt van de gulheid van de Wambeekse bevolking: “The Belgian people were very good to us, and I fully believe more deaths would have occurred if it had not been for their kindness in giving us bread and potatoes”.
Een niet bij naam genoemde “Spilsby soldier” vertelt aan de krant dat ze in Wambeek zijn gebleven tot 14 november. De Duitse wacht had die dag ingepakt, en was vertrokken. Daarop zijn de Britse soldaten ook vertrokken. Na 25 mijlen te hebben gestapt, hebben zij een vooruitgeschoven “Brigade Headquarters Reserve” aangetroffen waar zij konden eten en slapen om de volgende morgen gemotoriseerd naar Kortrijk te trekken. Vandaar ging de tocht naar Calais. Hij was acht dagen na zijn vertrek in Wambeek al thuis, zo vertelde hij ten slotte aan die krant.
Opvang na de wapenstilstand
Na de wapenstilstand worden alle krijgsgevangenen door de terugtrekkende Duitsers achtergelaten. In Dilbeek worden ze opgevangen door het Rode Kruis en werd het kasteel (gemeentehuis) ontvangstlokaal voor de door de vijand achtergelaten krijgsgevangenen van alle nationaliteiten: Engelsen, Russen, Italianen, Yoegoslaven, Roemenen, Portugezen, enz., zodat het kasteel op een ware “Toren van Babel” ging gelijken. Dit zou zo blijven tot 1920, lezen we in een document in het Dilbeeks archief dat Erwin Dhoe van Delbeccha ons bezorgde.
Private Brown of toch niet
In Wambeek kamperen enkele Britse soldaten in de boomgaard van de weduwe Joannes Baptista De Meuter Kleemstraat N39. Dat is de overgrootmoeder van Chantal Van Laer, die nog steeds in het huis woont, dat nu nr 18 geworden is. De boomgaard werd verkaveld en de straat kreeg de passende naam Boomgaard.
Een van de soldaten is erg ziek en wordt verzorgd in het bed van de weduwe. Wanneer hij overlijdt wordt hij overgebracht naar het klooster in de Stenebrugstraat volgens een kantschrift in het bevolkingsregister op het adres van de kloosterzusters. De soldaat overleed waarschijnlijk aan de Spaanse griep. Ook twee dochters van weduwe De Meuter zullen eraan bezwijken.
Volgens het overlijdensregister van Wambeek gaat het om Private Brown, een krijgsgevangen Engelsman overleden in het klooster in de Stenebrugstraat. Maar de Britse Commonwealth War Graves Commission kent geen krijgsgevangene private Brown, die in Wambeek zou zijn overleden. Zij heeft zijn initieel (op basis van het bestaan van een grafmonument te Wambeek opgemaakte) soldatenfiche (met daarop 18 november 1918 als overlijdensdatum) een paar jaar later manueel aangepast door zijn naam en regimentsnummer te schrappen en te veranderen naar Ronald Barbour, met als overlijdensdatum ook 18 november 1918. Volgens wat er overblijft van half verbrande delen van het dossier, zou dit gebeurd zijn op basis van een verslag van het Nederlandse gezantschap.
Enkele tientallen jaren na de oorlog kwamen twee Britten, samen met iemand van hier naar de woning in de Kleemstraat op zoek naar de overlijdens- en laatste rustplaats van hun voorvader. Chantals moeder heeft hun naam spijtig genoeg niet genoteerd of begrepen. De vraag wie er nu eigenlijk gestorven is in de Kleemstraat en begraven ligt op het kerkhof van Wambeek blijft dus onzeker.
Dirk Lindemans publiceerde een artikel hierover in Eigen Schoon en De Brabander